Vereffening-verdeling bij een gemeenschap
In verband met eigen goederen en wederbelegging
Indien goederen voor meer dan de helft met eigen geld zijn betaald dan zullen ze als eigen worden beschouwd (artikel 1404 B.W.). Voor onroerende goederen is er dan een verklaring van wederbelegging vereist maar niet voor roerende goederen, noch een wil van wederbelegging. Voor het gedeelte dat met gemeenschappelijk geld werd betaald zal er een vergoeding verschuldigd zijn.
Verder zijn de toebehoren van eigen goederen of rechten eigen, zonder onderscheid tussen roerend of onroerend goed.
Tevens zijn eigen de niet afgekochte of niet uitgekeerde levensverzekering. Hiervoor zal wel vergoeding verschuldigd zijn voor de premies die met de gemeenschapsgelden werden betaald.
Titre et finance
Aan de discussie of beroepsgoederen , aandelen en cliënteel eigen vermogen zijn of niet wordt een einde gemaakt. Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen eigendomsrecht (‘titre’) en vermogenswaarde (‘finance’). De ‘titre’ is altijd eigen, de economische waarde gerealiseerd tijdens het huwelijk wordt gemeenschappelijk.” De waarde dient verrekend te worden op het tijdstip van de ontbinding.
Deze nieuwe regels inzake titre et finance zijn van toepassing op roerende of onroerende professionele uitrustingen op voorwaarde van exclusief gebruik voor beroepsdoeleinden van deze goederen, op cliënteel tijdens huwelijk opgebouwd, enkel economische waarde en professionele venootschapsaandelen op naam van één van de echtgenoot, die voor minstens 50 % met gemeenschappelijk geld werden betaald en op naam van 1 echtgenoot.
Piercing in het recht
Inzake de vergoedingsregels wordt bijkomend voorzien in de wet dat vergoeding verschuldigd zal zijn aan de gemeenschap in geval van onttrekking van beroepsinkomsten aan de gemeenschap door beroepsuitoefening in een vennootschap (Piercing the corporate veil).
Ook zal vergoeding verschuldigd zijn naar aanleiding van levensverzekeringspremies, ongevallenvergoeding en opzeggingsvergoeding.
Passief
Wat betreft het passief van de gemeenschap zijn schulden verbonden aan ingebracht goed gemeenschappelijk tenzij hiervan in het huwelijkscontract zou worden afgeweken.
Er worden verder onzekerheden weggewerkt over het statuut (eigen of gemeenschappelijk) van individuele levensverzekeringen (groepsverzekeringen zijn daarentegen uitdrukkelijk uitgesloten van deze hervorming), schade- en ongevallenvergoedingen, aandelen, cliënteel en beroepsgoederen.
Hiervoor wordt een onderscheid gemaakt tussen het eigendomsrecht (dat in principe eigen is) en de vermogenswaarde (dat in principe gemeenschappelijk is indien deze opgebouwd werd tijdens het huwelijk).
Als de verzekerde prestatie niet opeisbaar wordt bij de ontbinding van het huwelijk, zijn de aanspraken eigen mits vergoeding aan de gemeenschap. Indien de verzekerde prestatie daarentegen opeisbaar wordt bij ontbinding van het huwelijk zijn de aanspraken eigen o voorwaarde van vergoeding wanneer de levensverzekering werd afgesloten in het eigen voordeel van de langstlevende echtgenoot of eigen zonder vergoeding wanneer de levensverzekering werd afgesloten door de overleden echtgenoot in het voordeel van de andere.
Het recht op schadevergoedingis eigen maar voor het statuut van de vergoeding moet een onderscheid worden gemaakt naar gelang de soort schade (morele=eigen, fysieke=gemeenschappelijk indien dekking inkomstenverlies, medische kosten, rehabilitatie en huishoudelijke hulp is gemeenschappelijk. Ook voor beroepsgoederen, aandelen en cliënteelgeldt voormeld onderscheid: het eigendomsrecht is eigen aan de beroepsactieve echtgenoot of de echtgenoot op wiens naam de aandelen werden ingeschreven, maar de vermogenswaarde die werd opgebouwd tijdens het huwelijk valt (onmiddellijk en niet pas vanaf de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel) in de huwgemeenschap. Bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel zal de beroepsactieve echtgenoot zijn beroepsgoederen bijgevolg mogen behouden maar hij zal wel een vergoeding verschuldigd zijn aan de gemeenschap die gelijk is aan de waarde van deze beroepsgoederen op het ogenblik van de ontbinding (niet langer aan de aankoopwaarde).